In een training over online didactische vaardigheden vertellen deelnemers hoe ze sinds een paar maanden online aan de slag gaan. Sommigen accepteren gelaten, want “het is niet anders, dit is het”. Anderen zitten nog met wat weerstand te kijken naar dat scherm. Heel veel zin hebben ze er niet in, en de meesten zien online werken als een noodzakelijk kwaad. Belangrijkste argument: het hele non-verbale ontbreekt, en de afstand is zo groot. Als trainer zie je echt niks. Dus wat kun je online nu bereiken?
We gaan aan de slag. Ik laat de deelnemers met elkaar overleggen hoe zij de training starten. Er ontstaat een geanimeerd gesprek over wat hun deelnemers allemaal doen aan het begin van de training, en hoe ze daarmee omgaan. We hebben het over deelnemers die geen zin hebben in online een training volgen en nukkig achter hun scherm zitten.
En langzamerhand komt het gesprek op wat je allemaal ziet in een online training. Waar deelnemers eerder in een zaaltje bij elkaar kwamen, zien trainers nu hun woonkamer. Het wasgoed op zolder. De kinderen. De kat komt in beeld en de korte ‘discussie’ met de puberdochter. Het besef komt bij mijn deelnemers dat online waarnemen ook andere informatie geeft. Een ander licht, waarbij hun deelnemers meer in context zijn. Meer informatie over achtergrond, leefomstandigheden, en soms interactie met anderen buiten de training.
Ineens blijkt er online iets te kunnen wat op locatie niet kan. Het werkt voor de deelnemers verruimend om te zien hoe alle informatie bijdraagt aan waarneming. Hoe ze daarmee mensen ook online kunnen ‘zien’, écht kunnen kijken, en hun training kunnen afstemmen op wat ze waarnemen.
Direct na de training ga ik een rondje hardlopen, van scherm naar buiten. Ik voel de regen op mijn gezicht, de kou langs mijn armen, de wind door mijn haar gaan. Alles zindert. Mijn hele lijf is nog afgestemd op waarnemen. Dan realiseer ik me hoezeer ik op waarnemen gericht ben tijdens online trainen. Het wordt een heerlijk rondje.